Het gedicht
Op blote voeten en zonder opsmuk
ga je naar de markt. In vreugde glimlachend,
al zit je onder het stof en zijn je kleren best wel haveloos.
Zonder de minste bovennatuurlijke kracht,
breng je de verdorde bomen tot spontane bloei.
Ik geef ook even de Engelse vertaling want die zegt het net iets anders en allicht meer to the point.
Bare-chested, barefooted, he comes into the marketplace.
Muddied and dust-covered, how broadly he grins!
Without recourse to mystic powers,
withered trees he swiftly brings to bloom.
Met dit 10de plaatje is de cirkel rond en keren we terug naar de situatie van het eerste plaatje: een mannetje en geen os te zien. De verlichting is een verre herinnering - van deze verlichting blijft geen spoor en zij gaat eeuwig door (Dogen) - net als de verwarring en de wanhoop van het eerste plaatje: de jonge man is een gezette monnik geworden; de twijfel en de wanhoop hebben plaats gemaakt voor een gulle lach vanuit de buik. En een buik heeft de monnik beslist maar schijn bedriegt.
Wie zien we op dit plaatje? Naar algemeen wordt aangenomen heeft de auteur van de plaatjes hier leentjebuur bij de Chinese buren gespeeld en heeft hij een van de 7 goden van het geluk uit het Chinese pantheon gebruikt: een gulle monnik met een open gewaad en een dikke buik waarop 5 kinderen ongegeneerd klimmen. Hotei, want zo noemt de beste man, is ook bekend als de Lachende Boeddha en siert menig Chinees restaurant en afhaalchinees. Wie de Chinese bekommernis kent met geluk, rijkdom, overvloed, ook materieel, tevredenheid en een lang leven, zal daar niet verbaasd om zijn. De Chinese ziel is veel minder speculatief dan de Indiase en ruilt metafysische beschouwingen graag in voor onmiddellijk praktisch nut. De reden allicht dat het Indiase boeddhisme een gelukkig huwelijk moest aangaan met het Chinese taoïsme voor het zijn weg naar de harten van de Chinezen vond.
Hotei heet afgeleid te zijn van de Chinese monnik Budhai die geleefd zou hebben, zou want waarschijnlijk is hij eerder een legende, in de 10 eeuw.
Maar dat zijn weetjes voor wie wetenschappelijk geïnteresseerd is en dat zijn we op deze bladzijden even niet. Maar laten we even wel aandacht besteden aan de uiterlijke figuur. Vooreerst heeft Hotei een dikke buik. Dat hoeft niet op obesitas te wijzen: het wijst er wel op dat de kracht van de man, zijn ch'i of qi (levensenergie) stevig geworteld zit in de tanden, het energiecentrum dat te situeren is een handbreedte onder de navel en ongeveer dezelfde handbreedte naar binnen. Deze tanden is van groot belang in het taoïsme en speelt een centrale rol in bijvoorbeeld meditatie en de martial arts. Het heet de plek te zijn waar de kosmische kracht tot uitdrukking komt en circuleert. Het is waarschijnlijk geen toeval dat Romaanse kerken afbeeldingen bevatten van een Christus met een uitgesproken buik gevormd door concentrische cirkels.
Tweede opmerkelijk gegeven is de vreugdevolle blik van de monnik als uitdrukking van een fundamentele openheid op en verbinding met alles wat zich rond hem afspeelt. Je zou het een tweede naïviteit kunnen noemen zoals Fernando Pessoa die, onder zijn heteroniem Alberto Caerio, zo treffend verwoordde:
Mijn blik is zuiver als een zonnebloem.
Ik ben gewoon langs de wegen te lopen
Al kijkend naar rechts en naar links
En nu en dan ook achterom…
En wat ik zie op elk moment
Is dat wat ik nooit eerder had gezien,
En ik weet dit heel goed op te merken…
Ik kan die verbazing in mij hebben
Die een kind zou hebben dat, bij de geboorte,
Zou beseffen dat het echt geboren was…
Mijn hart ik voel mij elk moment geboren
Voor het eeuwig nieuwe van de wereld…
Ik geloof in de wereld zoals in een madeliefje,
Omdat ik haar zie. Maar ik denk er niet aan
Want denken, dat is niet begrijpen…
De wereld is niet gemaakt opdat wij erover zouden denken
(denken betekent een oogziekte hebben)
Maar om ernaar te kijken en het ermee eens te zijn.
Ik heb geen filosofie: ik heb zintuigen…
Als ik al spreek van de natuur, dan niet omdat ik weet wat zij is,
Maar omdat ik haar liefheb, en daarom juist heb ik haar lief,
Want wie liefheeft weet nooit wat hij liefheeft
Noch waarom hij liefheeft, noch wat liefde is…
Liefhebben is de eeuwige onschuld,
En de enige onschuld is niet denken…
Alberto Caeiro, in "O Guardador de Rebanhos - Poema I"
Een prachtige onschuld maar zeker niet vanzelfsprekend zoals het elders in het gedicht 'De hoeder van de kuddes' heet: Hoe moeilijk is het jezelf te zijn en slechts het zichtbare te zien!
Die speelsheid, die zachte milde vreugde die je met geen mogelijkheid kunt spelen, kenmerkt onze blijmoedige monnik. In andere versies van het gedicht wordt gezegd dat hij 'met lege handen naar de markt gaat', de plek waar de mensen zijn. Feit is wel dat hij soms een knapzak over de schouder draagt met daarin snoep voor de kinderen. Of een kruik met brandewijn voor de iets minder kleinen. Ik hou het meest van het beeld van de lege handen want alleen lege handen kunnen eindeloos ontvangen en van daaruit weer weggeven.
Hotei is alleszins een mens zonder kapsones met roetvegen op het bezwete gezicht dat zich opent in een brede grijns. De modder en het stof van de wegen zit op het gezicht van deze eeuwige thuisloze maar daar maalt hij niet om. Hij voet geen vreugde, hij ís die vreugde waarvan Jezus spreekt als hij zijn leerlingen en bij uitbreiding ons bezweert: verheugt u want al voor gij bestond kende Hij uw naam en ging Zijn liefde naar u uit. Hoeft het te verwonderen dat deze vreugde wonderen bewerkt. Zonder magische krachten of mystieke almacht bewerkt hij in alle stilte en zonder ophef het wonder dat verdorde bomen spontaan beginnen te bloeien. Hij heeft niets van de pracht en praal waar het ego zich op laat voorstaan om zich te doen gelden in de wereld. In dat opzicht is hij een mens zonder rand of stand waar Lin ji (Rinzai) het over heeft in de bekende koan over dat onderwerp: zenmeester Rinzai nam plaats in de hoge stoel in de zaal. Hij zei: "In uw klomp rood vlees zit een echte man zonder rang, die altijd in en uit het gezicht van ieder van u gaat. Degenen die hem nog niet hebben bewezen, kijk, kijk!"
Toen kwam er een monnik naar voren en vroeg: "Hoe zit het met de ware man zonder rang?"
De Meester stond op van zijn stoel, greep de monnik vast en riep: "Spreek, spreek!"
De monnik wankelde.
De Meester duwde hem weg en zei: "De ware man zonder rang - wat een rottig stuk piece of shit is hij!" Toen keerde hij terug naar zijn verblijf.
De mens zonder rand en stand komt ongewapend, ongekunsteld op je af. De mens in zijn ego-kleuren daarentegen komt allerminst ongewapend en argeloos op je af. Zie je de ware mens zonder rang o stand? En is het niet jouw gestalte zonder rand of stand die deze mens tegemoet treedt? Voel je de ware mens voorbij zijn soms behoeftige, armzalige uiterlijk. Zie je hem in- en uitgaan in de rijke jongeling met al zijn bravoure en ijdelheid? Zie je hem in de zondaar, in de vreemdeling? Zie je hem in jezelf?
Dat veronderstelt een fundamentele openheid, een niet-weten dat alles openhoudt in tegenstelling tot het weten dat alles in strakke definities opsluit. Daarom besluit ik graag met een laatste koan met zenmeester Zhao Zou (Jap. Joshu) in de hoofdrol:
Een monnik vroeg Zhao Zhou, wat is Zhao Zhou? Zhao Zhou antwoordde, Oosterpoort, Westerpoort, Zuiderpoort, Noorderpoort.
Voor een goed begrip moet u weten dat zenmeesters in het oude China vaak de naam kregen van de plaats waar zij verbleven of de stad waar hun tempel stond. Gevraagd naar wie hij was of wat zijn essentie was, speelt Joshu met die dubbelzinnigheid en verwijst naar de stad met dezelfde naam. Chinese steden uit die dagen hadden poorten die 'avonds gesloten konden worden tegen de wilde dieren of het gespuis dat bij tijden het omliggende platteland terroriseerde. Maar overdag stonden de poorten breed open op de werkelijkheid. De winden, de mensen, de kuddes, de handelskaravanen gaan er vrijelijk doorheen. In de ware betekenis van het woord: poortloze poorten die de doorgang niet verhinderen en de vrijheid niet belemmeren. Voor sommige zijn ze gesloten poorten, voor Joshu openingen op een werkelijkheid die niet ophoudt haar zegeningen aan te bieden. Voor de oude Joshu die zich pas op zijn 80ste vast vestigde in een tempel na een leven van 20 jaar zwerven zijn deze geopende poorten een passende signatuur. Hij gaf nog 40 onderricht aan zijn leerlingen, een zachte, grootmoederlijk-eenvoudige man, de tegenpool van Lin ji van wie het onderricht bijzonder hardhandig kon zijn. Om maar te zeggen hoe verschillend en toch gelijk deze boddhisatva zijn.
En dat brengt ons tot slot terug bij ons beginpunt. Het lijkt alsof de plaatjes op geen enkel moment de dimensie van de ander, dat paradigma van mededogen en deernis vertolkten. Alsof je daar pas aan toe zou komen eenmaal de verlichting bereikt is. Maar voor mij en ik denk ook voor elke auteur die het verhaal van de plaatjes vertelde, is die dimensie altijd levendig aanwezig op de achtergrond van elk plaatje. Daarom vind ik het passend te besluiten met de Gelofte van de Boddhisatva:
Hoe talloos de levende wezens ook zijn,
ik beloof ze alle te bevrijden.
Hoe onpeilbaar de oorzaak van lijden ook is,
ik beloof die geheel te verwijderen.
Hoe talloos de poortloze poorten ook zijn,
ik beloof ze binnen te gaan.
Hoe oneindig het pad van ontwaken ook is,
ik ga daarvan de belichaming aan.