De grote weg is niet moeilijk

Teisho door Geert Mortier op 3 februari 2018


De grote weg is niet moeilijk voor wie geen voorkeuren heeft

Het commentaar (samenvatting) Met deze mededeling begint de derde zenpatriarch Sosan zijn Hsin Hsin Ming, zijn Verzen over het vertrouwen in het hart, die tot op vandaag mensen blijft inspireren. Die eerste regel is meteen een geweldig schot voor de boeg en hij vat alles samen wat er verder nog op gaat volgen. De oude zenleraar (gestorven in 606) had het bij nader toezien trouwens bij die eerste regel kunnen laten maar uit grootmoederlijke liefde voor zijn arme zentoehoorders gaat hij nog een aantal verzen door. Het doet denken aan de zaligsprekingen van Jezus waarvan de eerste zaligspreking ook meteen alles wat volgt omvat. Alsof het vervolg als een praktisch levensprogramma en -ontwerp voortvloeit uit die eerste definitieve keuze, uit het eerste 'ja' dat volmondig ‘vanuit het hart’ gezegd werd. Omdat ik deze zaligsprekingen zo een tijdloze bron van inspiratie vind, citeer ik nog even Mattheüs, hoofdstuk 5 vers 3-11 in zijn geheel. Luister vooral even hoe dicht dit komt bij waar het ook in zen om gaat.

Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
Zalig zijn zij die treuren; want zij zullen vertroost worden.
Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven.
Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.
Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden.
Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien.
Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.
Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
Zalig zijt gij, als u de mensen smaden, en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil.

Terug naar ons onderwerp van vandaag, naar de grote weg die moeilijk, zo niet onmogelijk wordt, zodra er voorkeuren zijn. Maar wacht even. Geen voorkeuren koesteren? Dat is pas onmogelijk. Zelfs mijn kat ligt liever in het winterzonnetje achter het venster dan dat ze een beschaduwd plekje onder de berijpte struiken opzoekt. In de zomer doet ze het andersom: haar voorkeuren zijn dus duidelijk seizoengevoelig. En dan zou ik, tweebenig wezen met een hoofd vol ideeën en aannames en wensen en verwachtingen, geen voorkeuren mogen koesteren? Ik neem aan dat zelfs een zenmeester een gerieflijk zitje in zijn hutje verkiest boven een plaatsje in de martelstoel van de tandarts.

Het is duidelijk dat de oude zenpatriarch het heeft over iets heel anders en diepers dan de triviale keuzes waar ons leven doorgaans om draait. Hij heeft het over het fundamentele 'ja', als dragende grond onder al hetgeen dat de werkelijkheid ons ononderbroken biedt, over de ruimte van dit 'ja' waarin alles - dus ook het jaarlijkse bezoek aan de tandarts - zijn plaats en reden, zijn noodzaak en zijn inherente 'ja' of 'neen' heeft. En laat het daar, bij dat onvoorwaardelijke 'ja' zonder beperkende voorkeuren, zonder reserves altijd weer fout gaan. Niet een klein beetje fout maar net zo fundameneel fout als dit onvoorwaardelijk 'ja' fundamenteel is. Ik probeer dat even dichterbij te brengen met enkele teksten. Vooreerst een gedicht van Kavafis:

Che fece....il gran rifiuto


Voor vele mensen komt een dag, waarop ze
het grote Ja of wel het grote Nee te zeggen hebben.
En onmiddellijk wordt dan duidelijk wie het Ja
al in zich klaar heeft; en het uitend

gaat hij verder, in eer en zelfvertrouwen.
Wie nee zei, hij heeft geen berouw. Werd het hem weer gevraagd,
nee zou hij nog eens zeggen. En toch richt dat nee
--- het enige juiste--- hem te gronde voor zijn hele leven.


De titel is ontleend aan Dante's Divina Commedia: hij die de grote weigering doet of maakt. De dichter Dante trekt in zijn Goddelijke Komedie van de diepste ellende van de hel, doorheen de loutering van het vagevuur, naar de verlossing van het hemelse paradijs. De hel biedt de kleurrijkste tableaus waarin de dichter met zichtbaar plezier de martelingen schetst van de geweldplegers, de onmatigen, de bedriegers, de verraders enz. Het
purgatorio van het vagevuur (de Louteringsberg) is al even sterk in de verf gezet met zijn stoet van hovaardigen, afgunstigen, luiaards, gulzigaards, wellustigen … Toegegeven, tegenover de kleurrijke wereld van hem en vagevuur steekt het Paradiso (Paradijs) met zijn eerder bloedeloze bewoners van standvastigen, rechtvaardigen enz. toch wat bleekjes af. En laat dat nu ook het geval zijn met de fundamentele keuze van een 'ja' of een 'neen' tegenover het leven. Een neen resulteert in een veel boeiender, afwisselender leven op de achtbaan van het ego. Met zijn laagtes uiteraard maar ook met zijn hoogtes. Daar tegenover

Maar het Grote, fundamentele 'Neen' 'grote weigering' (
il gran rifiuto) of het grote 'neen' hoort in de hel: de grote neen-zeggers ontzeggen zich elk recht op het paradijs. Voor hen geen weg tot loutering en uiteindelijk het paradijs: zij zullen eeuwig blijven dolen in het inferno, zonder volgens Dante althans, kans op verlossing. Dat is nogal wat. Overigens had de ondertussen oud en moe geworden Kavafis een ietwat andere blik op het glorieuze, menselijk-heroïsche 'neen' gekregen. Getuige dit verbitterde gedicht dat de oorzaak, al dan niet terecht, buiten de dichter legt:

Zonder omzichtigheid, zonder medelijden, zonder schaamte
bouwden ze dikke en hoge muren om mij heen.

Nu zit ik hier en ben wanhopig. Ik kan nergens
anders aan denken: dit lot verteert mijn geest,

want veel dingen had ik buiten nog te doen.
Waarom heb ik niet opgelet toen ze de muren bouwden?

Maar ik hoorde nooit enig gerucht, lawaai van bouwers.
Onmerkbaar sloten ze mij van de wereld buiten af.


Maar wat is dat grote Ja? Misschien komen we daar dichterbij met een citaat van Dag Hammerskjöld (1905-1961), de mysticus die ook secretaris-generaal van de Verenigde Naties was tot zijn dood in een vliegtuigongeluk in Congo waar hij op vredesmissie was. Hij schrijft:
'Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ‘ja’, tegen iemand – of iets. Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven in onderwerping een doel heeft'. In zijn heel persoonlijke boek met mystieke dagboekfragmenten 'Merkstenen' waaraan hij zijn verdere leven werkte, getuigt hij van zijn eenzame, eigenzinnige weg zoals hij die laat echoën in de psalmen, bij Nietzsche, in het evangelie bij Meister Eckhart, Hermann Hesse enz. Niet dat dit grote 'ja' meteen een garantie voor romantisch geluk is. Hammerskjöld zegt trouwens heel treffend dat het een leven in onderwerping is en precies daarom doelgericht en zinvol. Nogmaals Hammerskjöld: 'De weg, je zult hem volgen. Het geluk, je zult het vergeten. De kelk, je zult hem ledigen”

Dit grote 'ja' blijkt uiteindelijk overal aanwezig, al krijgt het telkens een andere vertaling of inkleuring Het is een antwoord van vreugde die oneindig veel dieper gaat dan romantisch geluk, een levensbevestigend 'amen', een grenzeloos '
fiat' (‘dat het worde’). Dit ja verandert niet het leven, niet de uiterlijke historiek, niet de choreografie maar wel de kwaliteit. Waardoor water putten en hout hakken het allergrootste wonder wordt. De dichter Kavafis ontkent dat niet maar hij heeft er geen boodschap aan. En hij is niet de enige. Dante, nog steeds op tocht in de hel, kjkt zijn ogen uit wanneer hij het enorme aantal mensen ziet dat achter de banier van de grote Weigering, het alomvattende 'Neen' aan sjokt: hopeloos, tragisch. Dit laatste woord, tragisch, is op zijn plaats: tragisch betekent dat je schuldig bent aan waar je niet verantwoordelijk voor bent. Ik herinner me mijn jeugd in een kleine West-Vlaamse gemeente aan de Leie, in een tijd dat het katholicisme nog krachtig genoeg was om hardvochtig te kunnen zijn. Als ik met mijn ouders op 1 november de graven van mijn vroeg gestorven grootouders ging bezoeken, kijk ik elke keer weer mijn ogen uit naar de verwaarloosde graven in het perk ernaast. 'Bloemen noch kransen’, niets een afdruk van de hark van de gemeenwerker die alles netjes gemaakt had voor Allerheiligen. 'Dat was,' zo zei mijn moeder, 'ongewijde grond' waar de zelfmoordenaars begraven lagen, de mensen die zich nog liever verdeden (lees: zelfmood pleegden) dan Gods uitgestrekte hand te aanvaarden." Ze herhaalde uiteraard het oordeel van de pastoor maar ik kon aan haar ogen zien dat ze dit oordeel niet kon rijmen met het aanvoelen van haar hart. Maar zo lagen ze daar: de grote neenzeggers, van god en hun naasten verlaten, door de stroming van de Leie afgezet op de oever van een dorp in de winterse zon. Ik laat even dit hardvochtige oordeel - dat ik net zo min als mijn moeder kon delen of aanvaarden - voor wat het is. Maar bedenk wel het waarom deze veroordeling van de 'weigeraars',de neen-zeggers zo groot was, zij het ook groot in liefdeloosheid.

Nog zo'n onthutsend verhaal over het 'ja' als levenskwaliteit die ingaat op de uitnodiging van de hele werkelijkheid tegenover een neen dat zich terugtrekt in de gewelven van een expansief ego, steekt in de parabel van Jezus over de genodigden tot het feest (Matteüs 22, 1-14):

Jezus nam het woord en sprak opnieuw tot hen in gelijkenissen. Hij zeide: “Het Rijk der hemelen gelijkt op een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon. Hij stuurde zijn dienaars uit om allen te roepen die hij tot de bruiloft had uitgenodigd, maar zij wilden niet komen. Daarop zond hij andere dienaars met de opdracht: Zegt aan de genodigden: Zie ik heb mijn maaltijd klaar, mijn ossen en het gemeste vee zijn geslacht; alles staat gereed. Komt dus naar de bruiloft. Maar zonder er zich om te bekommeren, gingen zij weg, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken. De overigen grepen zijn dienaars vast, mishandelden en doodden hen. Nu ontstak de koning in toorn, stuurde zijn troepen en liet de moordenaars ombrengen en hun stad in brand steken. Toen sprak hij tot zijn dienaars: Het bruiloftsmaal staat klaar, maar de genodigden waren het niet waard.Gaat dus naar de drukke verkeerswegen en nodigt wie ge er maar vindt tot de bruiloft. Zijn dienaars gingen naar de wegen en brachten allen mee die zij er aantroffen, slechten zowel als goeden, en de bruiloftszaal liep vol met gasten. Toen de koning binnenkwam om de aanliggenden te bezoeken, merkte hij daar iemand op die niet voor een bruiloft gekleed was. En hij sprak tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier binnengekomen zonder bruiloftskleed? Maar de man bleef het antwoord schuldig. Toen sprak de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem buiten in de duisternis. Daar zal geween zijn en tandengeknars. Velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren.”

Niet meteen een zachtaardige parabel van een zoetelijk ingekleurde Jezus uit de kinderbijbel. De neen-zeggers uit de parabel hebben allemaal hun reden, de ene nog trivialer klinkend dan de andere, en ze zijn bereid daarvoor echt ver te gaan: tot het vermoorden van de boodschappers toe. De dichter Kavafis legitimeert hun keuze. Werden ze nog een tweede keer tot het feest van het leven uitgenodigd, dan zouden ze opnieuw weigeren en geen geween of tandengeknars dat hen daarvan zou weerhouden.

Zoveel is duidelijk: het 'neen' van de dichter is datgene wat hem tot een afgezonderd individu, een afgescheiden persoonlijkheid maakt 'los van god en zijn gebod'. Het neen lijkt het enige mogelijke: het maakt hem 'rijk van geest'. Of zoals een zenmeester het zei: 'Ik vraag me af waarom jullie zo graag verlicht zouden worden. Het is alleen maar vervelend, de wereld van het Ego is veel boeiender, afwisselender, uitdagender.' Het 'ja' daarentegen is het ja van de armen van geest die het Koninkrijk der hemelen zullen beërven. Het is het ja van de kinderen - van elke leeftijd tussen 0 en 100 - die het Koninkrijk der hemelen zullen binnengaan. Gedenk Mattheus 18, 1-6:
'En Jezus riep een kind bij zich, plaatste het in hun midden en zei: Ik garandeer jullie: wanneer jullie niet veranderen en worden zoals de kinderen, zullen jullie het rijk van de hemelen niet eens binnen komen.' Het is een kinderlijk 'ja' dat bij het opstaan 's morgens de wereld in zich toelaat. Het 'ja' waar het de dichter en bij uitstek elke religieuze weg om gaat, is een ja dat alles omvat, de hele werkelijkheid, dus ook haar verdrietelijkheden, ook de mensen die treuren, ook zij die vervolgd worden. Het ja omvat alles; het neen daarentegen sluit uit, resulteert in een steeds smallere basis. Het 'ja' van de grote weg, het 'ja' van geen voorkeuren, stroomt niet toevallig uit in het grenzeloze perspectief van de geloften van de bodhisattva:

Hoe talloos de levende wezens ook zijn, ik beloof ze alle te bevrijden.
Hoe onpeilbaar de oorzaak van lijden ook is, ik beloof die geheel te verwijderen.
Hoe talloos de poortloze poorten ook zijn, ik beloof ze binnen te gaan.
Hoe oneindig het pad van ontwaken ook is, ik ga daarvan de belichaming aan.



Deze geloften zijn menselijkerwijs onmogelijk: zij zijn een volmondig 'ja' zonder reserve en je kunt ze enkel blijmoedig aangaan vanuit een onvoorwaardelijk 'ja'. Aan elk van die absolute geloften gaat een even absoluut onvoorwaardelijk 'ja' vooraf; elke gelofte opent dit perspectief van een onvoorwaardelijk 'ja' dat geen begin en geen einde kent en dat alles en iedereen verlost. De Grote weg is niet moeilijk voor wie geen voorkeuren heeft.