De Grote Bodhisattva van Mededogen is één en al handen, is één en al oog (Pi Yen Lü)

Teisho door Geert Mortier op 3 april 2018



Ungan vroeg Dogo, "Hoe gebruikt de Grote Bodhisattva van Barmhartigheid al die handen en ogen? Dogo zei: ‘Het is als iemand die met zijn kussen rechttrekt in het midden van de nacht’ Ungan zei: ‘Ik begrijp het’ Dogo vroeg: ‘Hoe begrijp je het?’ Waarop Ungan antwoordde: ‘Het hele lichaam is overdekt met handen en ogen’. Dogo repliceerde: ‘Dat is aardig gezegd maar het is niet het hele plaatje. Je haalt een acht op tien.’ Ungan zei: ‘Hoe zou jij het dan zeggen?’ Dogo antwoordde: ‘Het lichaam is één en al oog, één en al hand.’


Een heel opmerkelijke koan, deze casus nr. 83 uit de Verzameling van de Blauwe Rots (Pi Yen Lü). Hij refereert naar de bijzonder populaire afbeelding van de Bodhisattva Avalokitesvara. Het woord avalokita betekent "ziend" of "starend" en isvara betekent "heer" in het Sanskriet. Isvara is ook een bijnaam voor de hindoeïstische god Shiva, die ook een inspiratie voor de afbeelding van Avalokitesvara in de kunst kan zijn geweest.

Volgens de mahayana-doctrine is Avalokitesvara een wezen dat alle gebeden van mensen in nood aanhoort en zijn eigen ingaan tot het nirvana, de uiteindelijke uitdoving, uitstelt tot hij elk mens op aarde Verlichting heeft laten bereiken. De godin was eigenlijk een god toen hij in China populair werd, maar toen er beelden van hem werden gemaakt en een steeds vrouwelijker uiterlijk kreeg, werd de god een godin. In Korea en Japan werd het beeld van Guanyin overgenomen en wordt ze ook als godin voorgesteld. In Korea heet de godin Gwan-eum of Gwanse-eum, in Japan Kannon. Dit is op zichzelf al een opmerkelijke gedaanteverwisseling. Alsof het mededogen bijna natuurlijkerwijs een vrouwelijke gestalte oproept. Op schilderijen wordt ze vaak voorgesteld met een kindje op de arm wat uiteraard associaties oproep met de maagd Maria. En er zijn wel degelijk overeenkomsten maar ook grote verschillen. Een andere geliefde manier van afbeelden geeft haar talloze armen en handen met in elke hand ook een oog. En net deze populaire verbeelding is de inzet van deze koan.

Het begin van de verering voor
Zij die luistert valt samen met een aardverschuiving in het boeddhisme. Vijf eeuwen na de dood van de Boeddha was de Boeddha, geheel conform zijn voorspelling overigens, een beetje uit het beeld verdrongen ten voordele van de arhat. Bedoeld is iemand die het Nirvana bereikte door zich te bevrijden van de drie vergiften van begeerte, boosheid en onwetendheid. Hij heeft zich losgemaakt van de ketens die hem binden aan dit aardse tranendal waardoor hij voor zichzelf het lijden beëindigt en hij niet langer wedergeboren zal worden.

De arhat staat centraal in het Hinayana, het kleine voertuig dat uitsluitend de eigen bevrijding tot doel heeft en zich weinig gevoelig betoont voor het lijden van de andere levende wezens. De leer van wedergeboorte, karma enz. bood hiertoe ook de nodige rechtvaardiging. Maar zo omstreeks de geboorte van Christus zijn er denkers die tot hun verbijstering ontdekken dat de Boeddha het allerminst heeft over een aards tranendal, een dal van ellende, maar dat hij het heeft over een bevrijde werkelijkheid, ontwaakt, gerealiseerd, gesticht en bevestigd door zijn ontwaken. De Boeddha betoonde zich naderhand trouwens een slechte arhat want hij bleef tot het einde van zijn lange leven onvermoeibaar begaan met het lijden van alle levende wezens. Door die paradigmashift verliest de arhat zijn centrale plaats ten nadele van de bodhisattva die zijn particuliere ingaan tot het nirvana uitstelt tot ook de laatste mens met hem het nirvana zal betreden. Of zoals Jezus het zegt: ‘Ik zal met u zijn tot het einde der tijden.’ Deze ervaring is meteen ook de start van Mahayana, het boeddhisme van het Grote Voertuig dat alles en iedereen aan boord neemt. Voor die eerste boeddhistische denkers moeten hun gedachten en ervaringen als pure ketterij in de oren hebben geklonken.

Voor zen, dat zich minder bekommert om het boeddhisme als richtsnoer dan wel om de levende ervaring van de Boeddha is het logica zelve om de bodhisattva als centrale figuur te nemen. Dit gezegd zijnde, lijkt de bodhisattva een abstractie, een idee, iets dat men al dan niet aan de werkelijkheid kan toekennen, iets dat men zich al dan niet als streefdoel kan voorstellen. Dat is ook wat Ungan in deze casus vraagt aan Dogo: ‘Hoe gebruikt de Bodhisattva al die handen en ogen?’ Dan antwoordt Dogo dat het zo totaal spontaan, totaal onopzettelijk, totaal vanzelfsprekend, een en al leven gebeurt: kijk mama, zonder handen, zonder zelfs te kijken. Op net dezelfde manier als een man, diep in slaap, zijn kussen blindelings rechttrekt in zijn droom. Dit gaat over mededogen als onderliggende werkzaamheid van de werkelijkheid zelf: zo gewoon, zo onbedoeld, zo natuurlijk stromend, vrijelijk bewegend in en doorheen elke gestalte. In de Sutra van Kuan Yin klinkt het zo:
Als iemand gered kan worden door een Boeddha (een monnik, een kind, een bejaarde, de Christelijke Verlosser, de Moeder Gods, de lijdende Dienaar van Jahweh, een wijze uit de islam, een overtuigd atheïst, maar ook: iemand die volkomen mislukt is, de meest verlorene, een monster of een demon) dan zal Zij die gestalte aannemen. Want Zij is altijd bereid te luisteren naar het roepen om hulp, van hoever die roep ook mag komen.

En daar gaat Ungan ook op door: jazeker, dat begrijp ik: de bodhisattva komt in de werkelijkheid en doet daar ongehinderd haar werk. Dogo vindt de uitleg van Ungan niet slecht maar ook niet meer waard dan een 8. Want voor hem is het de werkelijkheid zelf die totaal bevrijdend is: zelfs al sta ik in de weg sta van haar bevrijdende werk, zelfs al vervreemd ik er mij van door mijn hardnekkige verslaving aan de drie vergiften. En dat is meteen een heel ander, ontzaglijk veel groter beeld: de werkelijkheid als het werk van liefde en de werkzaamheid van die liefde zelf. Ik kan geen verdienste voor mijn goedheid opeisen: ik ben slechts de handen en de ogen van een werkelijkheid die elke seconde bevrijdt.

Vanuit onze christelijke traditie kennen wij dit: de schepping als Gods liefdesdaad die ononderbroken doorgaat, elke seconde helemaal nieuw, elke seconde volledig bezield. Maar zo voelt het niet vaak of misschien zelfs nooit, ook niet voor Ungan. Als God dan liefde is …, als de werkelijkheid dan bevrijd is, waarom moeten levende wezens dan zoveel lijden? Dogo kan hier geen hulp bieden: hij leeft elke seconde de paradox dat er niets anders is dan lijden en dat er tegelijk niemand is die lijdt. Deze paradox van elkaar uitsluitende waarheden is ontoegankelijk voor het verstand en dat is waarom Dogo die arme Ungan met een minder goed rapport terugstuurt naar zijn meditatiepraktijk. Goed geantwoord, keurig rationeel maar helaas te theoretisch, te weinig levend, te weinig sprekend met de handen en de ogen van de bodhisattva.

Dat intuïtieve vatten van de werkelijkheid als een tegelijk bevrijde en bevrijdende daad van liefde is trouwens niet gereserveerd voor het boeddhisme. Twee voorbeelden slechts, zonder verder commentaar:

Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren, het is jullie hemelse Vader die ze voedt. Zijn jullie niet meer waard dan zij? 27 Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen? 28 En wat maken jullie je zorgen over kleding? Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze werken niet en weven niet. 29 Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen. 30 Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen? 31 Vraag je dus niet bezorgd af: “Wat zullen we eten?” of: “Wat zullen we drinken?” of: “Waarmee zullen we ons kleden?” 32 – dat zijn allemaal dingen die de heidenen najagen. Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben. 33 Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden. 34 Maak je dus geen zorgen voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt wel voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last. (Mattheüs 6, 26-34)



Een tweede voorbeeld betreft een gedicht van de Zweedse dichter en Nobelprijswinnaar Tomas Transströmer (1931-2015). De centrale inzet is hier niet de liefde maar het vertrouwen. Het gedicht gaat over het Strijkkwintet (v
andaar die vijf strijkstokken, gm) van Schubert en over wat de muziek ons duidelijk maakt. Let even op hoe blindelings ook hier de hand de trapleuning vindt in de duistere hal



Schubertiana Thomas Transströmer


Zoveel waarop wij moeten vertrouwen om ons dagelijks bestaan
te kunnen leven zonder door de aarde heen te zakken!

Vertrouwen op de sneeuwmassa's die zich aan de berghelling
boven het dorp vastklampen.

Vertrouwen op de beloften tot zwijgen en de glimlach van verstandhouding,
erop vertrouwen dat ongelukstelegrammen niet voor ons bestemd zijn
en dat de plotselinge bijlslag van binnenuit uitblijft.

Vertrouwen op de wielassen die ons over de snelweg dragen
te midden van de driehonderd keer vergrote stalen bijenzwerm.

Maar niets van dat alles is eigenlijk ons vertrouwen waard.
De vijf strijkstokken zeggen dat wij op iets anders kunnen vertrouwen.
Op wat? Op iets anders, en zij volgen ons een eindweegs daarheen.
Zoals wanneer het licht op de trap uitgaat en de hand -
vol vertrouwen - de blinde tastende armleuning volgt in het duister.


Kunnen we nu rustig Gods water over Gods akkertje laten lopen? Er wordt immers voor ons gezorgd? Allerminst. Want wij zijn de handen en ogen van de werkelijkheid. Een boeddha zijn betekent ook een boeddha worden. Ik las ergens dat een Mariabeeld in een plantsoen van een stadje in midden Engeland tijdens de luchtaanvallen van de Blitz getroffen werd door bomscherven. Haar beide handen waren afgerukt en na de oorlog werd de vraag gesteld wie het beeld zou restaureren. Waarop een gemeenteraadslid zei: ‘laten wij niets herstellen. Voortaan zijn wij de handen van de Moeder Gods en haar nooit aflatende werk voor de schepping in pijn en smarten.’