Op de eerste dinsdag van elke maand is er een teisho, een korte toelichting bij een vraag uit de zenpraktijk. Dat kan een tekst zijn die gelezen wordt of een toespraak. In de mate van het mogelijke (auteursrechten van voorgelezen teksten) publiceren wij hier een korte samenvatting of de volledige tekst


Boeddha houdt een bloem omhoog (Mumonkan, nr. 6)

De koan


'Eens, lang geleden, toen hij op de Gierenberg vertoefden hield de Verhevene een bloem omhoog, draaide die tussen zijn vingers en toonde haar aan hen die daar verzameld waren. Iedereen zweeg. Alleen de eerwaarde Kashyapa glimlachte. De Verhevene sprak: 'Ik bezit het kostbarenoog van de ware dharma, de wonderbaarlijke geest van het nirvana, de ware vorm van niet-vorm, de geheimzinnige dharmapoort. Het is niet afhankelijk van letters maar wordt op bijzondere wijze buiten iederen leer overgedragen. Thans vertrouw ik het toe aan Mahakasyapa.'

Het commentaar (samenvatting)

Het 6de verhaal uit de Mumonkan (De Poortloze Poort) verhaalt hoe met deze, wellicht apocriefe, anecdote de zentraditie begint. De Boeddha zal zoals zoveel vorige avonden een lering geven. De menigte van volgelingen, monniken, geïnteresseerden enz. heeft zich verzaemeld aan de voeten van de man waarvan gezegd wordt dat hij de werkelijkheid doorzien heeft. Meer zelfs; hij heeft gezien hoe aan het alomtegenwoordige lijden een einde gemaakt kan worden.
Wellicht heeft hij naar Indische gewoonte, bloemen gekregen van een volgeling en wachtend tot iedereen zijn plaats gevonden heeft en het weer stil wordt op de heuvel, draait de Boeddha een bloemetje stilletjes om in zijn handen. Iedereen wacht nu vol aandacht tot de grote leraar zijn toespraak zal beginnen. Alleen Kashyapa, als Mahakasyapa beter bekend als de eerste zenpatriarch, begrijpt dat de toespraak al gegeven is, dat al het zegbare al gezegd is, zonder woorden, dat er aan de werkelijkheid niets meer toe te voegen is, dat je geen poten moet zetten onder een slang die ook potenloos een perfect dier is.

Geluk, liefde, wijsheid, … al die grote woorden - en daar heeft de Boeddha bij het omschrijven van zijn inzicht ook geen gebrek aan - bestaan in de regel door uitsluiting: ik zal gelukkig zijn als dát en dát er is maar dat en dat zeker niet. Genre: ik zal van je houden als je dat en dat doet maar dat en dat zeker niet. Geluk is: een mooi gezin, goed werk, een goed gevulde bankrekening, wat plezier op tijd en stond maar zeker geen ziekte, zeker geen verlies, zeker geen verdriet …

De zenweg is evenwel de weg van de insluiting. Zij sluit alles in, oordeelt niet, maakt geen keuzes. Wanneer begint de zenmeditatie? Met die allereerste buiging en het gaan zitten op je kussen of zitbankje? Of al eerder, bij het wachten op het signaal? Of nog eerder: bij het rijden of stappen naar de meditatieruimte? Of is er gewoon geen moment dat er geen zen is. Op de vraag 'wat is zen' antwoordde mijn leraar Ton Lathouwers steevast met een heel krachtig 'Het LEEFT'

Dit alles doet denken aan de componist John Cage en zijn beroemdste muziekstuk "4'33". De pianist gaat naar de piano maar slaat gedurende 4 minuten en 33 seconden geen enkele toets aan. Dat controleert hij trouwens met een stopwatch, zijn enige 'daad'. Hij kan het stuk dus niet te traag of te snel spelen, hij kan niet interpreteren, opzettelijk zoeken naar muzikaliteit, uit de maat spelen of een foute noot aanslaan. Zijn muziek is niet 'gemaakt'; zij vindt zichzelf uit naarmate de tijd tikt. De vertolker kan gewoon niets spelen van wat de componist uitdrukkelijk niet geschreven heeft. Er zijn enkel de tijd en het stopwatch dat die tijd volgt. Is dat alles? Uiteraard niet. Er is tegelijk alles: stukken stilte van ongelijke lengte, het kuchen van mensen, het ongeduldig schuifelen op de stoel tot de 'echte' muziek begint, een auto die passeert, een gsm die niet afgezet is …

Alles is er altijd, het ontbreek je op geen enkel moment in je leven aan niets. Je hebt alleen last van je oordeel dat a,b,c,… erbij horen - 'dit is muziek', 'dit is het echte leven', 'dit is pas stilte', 'dit kun je pas liefde of geluk noemen' - maar g, h, i (o neen, toch geen ziekte, ik word ouder, …) er niet bij horen. Zen en dat is bij uitbreiding niets anders dan 'het leeft' sluit alles in, sluit niets uit. John Cage daarover: Ik heb niets te zeggen en dat is wat ik zeg en dat is de poëzie die ik nodig heb.'

Dat is wat Kasyapa ervaart als het onderricht van de Boeddha. Zijn glimlach vertelt het hele verhaal. Uiteraard is dit tegelijk het verhaal van transmissie, het overdragen van de leer. Het is ook een politiek verhaal dat de zensekte moest legitimeren binnen de grote boeddhistische familie van sektes die het onderling vaak oneens waren. Na Shakyamuni's dood werd de vroegere brahmaan Kasyapa Boeddha's enige dharma-opvolger en hoofd van de groeiende boeddhistische kloostergemeenschap. Hij geldt als de eerste patriarch. Elke zenleraar situeert zich ergens in de genealogische lijn die hem met verbindt met Mahakasyapa en uiteindelijk de Boeddha. Maar vergeet al die intern politieke zaken. Wat hoor en zie jij als je een bloem ziet? Welke leringen vertelt de boom in de tuin die nu, al allerlaatste, zijn blaadjes verliest? Welke koan beluistert de kat terwijl zij mistroostig naar de eerste winterse neerslag kijkt? Wat jij hoort als je luistert naar het muziekstuk van je leven is de onbedoelde muziek van een onbekende componist: totaal verschillend van de muziek van elk ander leven. Hoe wonderbaarlijk is dit: hout hakken voor de kachel en water putten.


Ik ben zómaar met groot verlof gegaan (Ida Gerhardt)

Met dank aan Frank Dewaele sensei die onderstaand gedicht van Ida Gerhardt behandelde tijdens een teisho in december 2017 in Kessel-Lo. Voor mij is het alvast ook een laat maar terecht eerherstel aan een dichteres die ik tijdens mijn studies had afgedaan als een ouderwetse, eeuwig malcontente priesteres van een steil protestantisme. Of hoe verkeerd een oordeel vaak is: Ida Gerhard bleek bij nader toezien tegelijk ook de dichteres van pareltjes van diepe poëzie. Bij dezen dus laattijdige excuses aan ‘taaie tante Ida’.

Het gedicht

Ik ben zómaar met groot verlof geweest,
anderhalf etmaal op een paar uur na;
en tevens werd mij onverwacht verleend
een helderheid van horen en van zien
waaraan ook het geringste niet ontging,
al was het maar een varentje in de voeg
van een vervallen muur. - En tegelijk
was ik volkomen uit de tijd getild:
gisteren, morgen of vandaag - och kom!
Anderhalf etmaal ben ik omgegaan
- mijzelf ontkomen, eindelijk mijzelf -
dolend en dromend in een kleine stad,
waar álles stem kreeg, alles open ging.
Steeds wetend: zo kan het maar éénmaal zijn.

uit: Ida Gerhardt, Dolen en dromen, Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam 2001

Beluister hier de dichteres bij haar lezing van het gedicht ter gelegenheid van de presentatie van de bundel ‘Dolen en dromen’ in het Stedelijk Museum te Zutphen op 8 november 1980. © Atheneum - Polak & Van Gennep

00:00
/
00:00

Het commentaar (samenvatting)

De beste samenvatting van de zenweg is wellicht van de hand van de 13de eeuwse Japanse zenmeester Dogen:

De weg van zen gaan is het zelf bestuderen
Het zelf bestuderen is het zelf vergeten
Het zelf vergeten is het wegvallen van lichaam en geest
Het wegvallen van lichaam en geest
is het verlicht worden door de tienduizend dingen
Van deze verlichting blijft geen spoor
en zij gaat eindeloos voort.


Uiteraard hanteert deze samenvatting een aparte taal die je eerst moet ‘vertalen’ voor de tekst, afkomstig uit een ver verleden en uit een heel andere cultuur aan de andere kant van de wereld, kan gaan leven. En dat moet ook uiteraard. Wil de zenweg enige universaliteit hebben, dan moet dezelfde ervaring, zij het in een andere context en taal, gekend en belichaamd en ook vertolkt kunnen worden.

In dat opzicht biedt de aanhef tot de bundel ‘Dolen en dromen’, een gedicht van Ida Gerhardt uit 1980 een bijzonder parallel getuigenis uit een onverdacht christelijk-protestantse origine.

Even wat achtergrond bij het gedicht. Ida Gerhardt (Gorinchem, 1905 -1997) was een Nederlandse dichteres en classica. Zij was ook een uitstekend vertaler die o.a. de Psalmen uit het Hebreeuws vertaalde, een gezaghebbende versie die opgenomen is in de Willibrordvertaling en die nog steeds wordt gebruikt in tal van abdijen. Ida Gerhardt hanteert een ongemeen krachtige stijl, vaak plechtig en gedragen, sonoor en profetisch. Haar stijl en taal zijn schatplichtig aan de bijbel en aan de klassieken. Haar thema’s zijn o.a een ongelukkige jeugd, de hypocrisie van een bekrompen en verstarde samenleving en de teloorgang van het Hollandse landschap. Haar poëzie is ook diep-religieus al was ze tegelijk erg kritisch voor een aantal calvinistische milieus.

Als zij in het bundeltje ‘Dolen en dromen’ verslag doet van een anderhalve dag durend bezoek aan het provinciestadje Zutphen is de dichteres 74 jaar. Het is het verslag van een gelukservaring die door geen oorzaak wordt veroorzaakt. Zelf zegt ze in de toelichtingen die het bundeltje besluiten: ‘’Dolen en dromen is geen hommage aan Zutphen, ondanks mijn gehechtheid aan deze stad, en evenmin een hommage aan een harer burgers. Zelfs de identiteit van ‘het kind met de klarinet’ blijft onkenbaar. Het gedicht gaat over een wijze van ervaren die de mens soms - bij hoge uitzondering - ten deel mag vallen: het bekende en vertrouwde opent zich voor hem. Het onthult zijn wonderen en verborgen samenhangen en geeft nochtans zijn laatste geheimenis niet prijs’.

Let allereerst op het paradoxale van ‘het bekende en het vertrouwde dat zich opent’. Dat openen gebeurt als voor het eerst, ondanks het feit dat wij zo vertrouwd zijn met de dingen die ons dagelijks leven uitmaken. De dichter T.S. Eliot schreef vanuit eenzelfde ervaring ‘Ga weg, ga weg,’ zei de vogel ‘want de mens kan niet veel realiteit verdragen’ (Four Quartets). Alsof het bekende en vertrouwde weliswaar voortdurend aanwezig is maar enkel vanuit een beperkte tunnelvisie wordt waargenomen: veraf en zonder intimiteit en dus zonder geluk. Want uiteindelijk gaat het gedicht maar ook de zenervaring om een diepe gelukservaring. Een gelukservaring zonder begin en einde, zonder oorzaak , niet afdwingbaar (‘zómaar’), een geluk dat wij niet zien omwille van een hardnekkige blinde vlek, omwille van ons uitluisteren op een compleet verkeerde golflengte. Of zoals zen zegt: een grassprietje kan de hele wereld verbergen als je het maar dicht genoeg bij je oog houdt. En wat is die vlek?

De dichteres geeft daar zelf een onrechtstreeks antwoord op wanneer zij zegt ‘met groot verlof te zijn geweest’. Verlof is geen vakantie (van het Latijnse vacare, leeg zijn van maar ook vrij zijn van, vrij zijn voor) al worden de woorden verlof en vakantie in Vlaanderen vrij door elkaar gebruikt. Als Nederlandse dichteres met een uiterste taalprecisie hanteert Gerhardt evenwel ‘verlof’ in de betekenis van de uitzonderlijke toelating die je van hogerhand (vooral tijdens je legerdienst) krijgt om enige dagen afwezig te zijn van dienst of werk. Maar van wat is de dichteres vrijgesteld? Van zichzelf, van alle verhalen die zij torst over zichzelf, van alle verhalen die anderen vertellen over haar, van alles wat haar ‘ik’ uitmaakt. Die tijdelijke bevrijding plaatst haar buiten de normale tijd (‘gisteren, morgen of vandaag, och kom’) en buiten de normale ruimte. Want hoe bekend en vertrouwd alles haar is, zij ziet het als voor de eerste keer, totaal nieuw, totaal verrassend.

Wat hier gebeurt, is als een bekering, een van bovenaf verleende helderheid van horen en zien. Of naar het woord van Psalm 51: Schep, o God, een zuiver hart in mij, vernieuw mijn geest.’ Dat totaal nieuwe zien van het totaal vertrouwde is integraal, allesomvattend en het doet ook recht aan het bestaan van het allerkleinste ‘varentje in de voeg van een vervallen muur’. Alles krijgt stem, alles gaat open: tot en met het diepgroene vlekje op een rode bakstenen muur. Alles, tot en met het nederigste, gaat plots spreken met een vanzelfsprekende tederheid waarvan je denkt: waarom heb ik dat nooit eerder gezien.

Maar zo mogelijk nóg groter is de wonderlijke bekering, die radicale ‘ommekeer’ binnenin de dichteres: ‘mijzelf ontkomen, eindelijk mezelf’. Onder en dwars door onze dagelijkse ervaring van onszelf heen, stroomt, sprankelend van onbekend leven, een ander ik, een fundamenteler verhouding met de werkelijkheid. Onmerkbaar, ongemerkt, alleen zichtbaar in en door een moment van genade - gratia per gratiam, gratis datam et gratiam gratum facientum - genade om niets gegeven, genade die de genade bewerkt -. Deze momenten zijn schaars, zeldzaam: ‘steeds wetend: zó kan het maar eenmaal zijn’. Van die verlichting blijft geen spoor maar zij gaat eindeloos door: precies omdat deze ‘ommekeer’ of bekering uiteindelijk transformerend is. En precies vanuit van deze transformatie, creert de ervaring al haar eigen heimwee in het moment zelf: zo kan het maar éénmaal zijn.

Het zou nu verleidelijk zijn om punt voor punt de overeenstemmingen te zoeken tussen de uitspraak van Dogen en het gedicht. Laat ik nu even aan de verleiding weerstaan. Teveel uitleg bederft een gedicht, net als teveel kruiden een goed gerecht. Ik sluit daarom graag af met een koan die het heeft over precies deze nieuwe ogen en het nieuwe zien:

Een monnik vroeg aan zijn leermeester: 'Wat is de weg?' De meester antwoordde: 'Een mens die met open ogen in een bron valt.'


De grote weg is niet moeilijk voor wie geen voorkeuren heeft

Het commentaar (samenvatting)

Zo begint de derde zenpatriarch Sosan zijn Hsin Hsin Ming, zijn Verzen over het vertrouwen in het hart, die tot op vandaag mensen blijft inspireren. Die eerste regel is meteen een geweldig schot voor de boeg en hij vat alles samen wat er verder nog op gaat volgen. De oude zenleraar (gestorven in 606) had het bij nader toezien trouwens bij die eerste regel kunnen laten maar uit grootmoederlijke liefde voor zijn arme zentoehoorders gaat hij nog een aantal verzen door. Het doet denken aan de zaligsprekingen van Jezus waarvan de eerste zaligspreking ook meteen alles wat volgt omvat. Alsof het vervolg als een praktisch levensprogramma en -ontwerp voortvloeit uit die eerste definitieve keuze, uit het eerste 'ja' dat volmondig ‘vanuit het hart’ gezegd werd. Omdat ik deze zaligsprekingen zo een tijdloze bron van inspiratie vind, citeer ik nog even Mattheüs, hoofdstuk 5 vers 3-11 in zijn geheel. Luister vooral even hoe dicht dit komt bij waar het ook in zen om gaat.

  • Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
  • Zalig zijn zij die treuren; want zij zullen vertroost worden.
  • Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven.
  • Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.
  • Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden.
  • Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien.
  • Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.
  • Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
  • Zalig zijt gij, als u de mensen smaden, en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil.

Terug naar ons onderwerp van vandaag, naar de grote weg die moeilijk, zo niet onmogelijk wordt, zodra er voorkeuren zijn. Maar wacht even. Geen voorkeuren koesteren? Dat is pas onmogelijk. Zelfs mijn kat ligt liever in het winterzonnetje achter het venster dan dat ze een beschaduwd plekje onder de berijpte struiken opzoekt. In de zomer doet ze het andersom: haar voorkeuren zijn dus duidelijk seizoengevoelig. En dan zou ik, tweebenig wezen met een hoofd vol ideeën en aannames en wensen en verwachtingen, geen voorkeuren mogen koesteren? Ik neem aan dat zelfs een zenmeester een gerieflijk zitje in zijn hutje verkiest boven een plaatsje in de martelstoel van de tandarts.

Het is duidelijk dat de oude zenpatriarch het heeft over iets heel anders en diepers dan de triviale keuzes waar ons leven doorgaans om draait. Hij heeft het over het fundamentele 'ja', als dragende grond onder al hetgeen dat de werkelijkheid ons ononderbroken biedt, over de ruimte van dit 'ja' waarin alles - dus ook het jaarlijkse bezoek aan de tandarts - zijn plaats en reden, zijn noodzaak en zijn inherente 'ja' of 'neen' heeft. En laat het daar, bij dat onvoorwaardelijke 'ja' zonder beperkende voorkeuren, zonder reserves altijd weer fout gaan. Niet een klein beetje fout maar net zo fundameneel fout als dit onvoorwaardelijk 'ja' fundamenteel is. Ik probeer dat even dichterbij te brengen met enkele teksten. Vooreerst een gedicht van Kavafis:

Che fece....il gran rifiuto


Voor vele mensen komt een dag, waarop ze
het grote Ja of wel het grote Nee te zeggen hebben.
En onmiddellijk wordt dan duidelijk wie het Ja
al in zich klaar heeft; en het uitend

gaat hij verder, in eer en zelfvertrouwen.
Wie nee zei, hij heeft geen berouw. Werd het hem weer gevraagd,
nee zou hij nog eens zeggen. En toch richt dat nee
--- het enige juiste--- hem te gronde voor zijn hele leven.


De titel is ontleend aan Dante's Divina Commedia: hij die de grote weigering doet of maakt. De dichter Dante trekt in zijn Goddelijke Komedie van de diepste ellende van de hel, doorheen de loutering van het vagevuur, naar de verlossing van het hemelse paradijs. De hel biedt de kleurrijkste tableaus waarin de dichter met zichtbaar plezier de martelingen schetst van de geweldplegers, de onmatigen, de bedriegers, de verraders enz. Het purgatorio van het vagevuur (de Louteringsberg) is al even sterk in de verf gezet met zijn stoet van hovaardigen, afgunstigen, luiaards, gulzigaards, wellustigen … Toegegeven, tegenover de kleurrijke wereld van hem en vagevuur steekt het Paradiso (Paradijs) met zijn eerder bloedeloze bewoners van standvastigen, rechtvaardigen enz. toch wat bleekjes af. En laat dat nu ook het geval zijn met de fundamentele keuze van een 'ja' of een 'neen' tegenover het leven. Een neen resulteert in een veel boeiender, afwisselender leven op de achtbaan van het ego. Met zijn laagtes uiteraard maar ook met zijn hoogtes. Daar tegenover

Maar het Grote, fundamentele 'Neen' 'grote weigering' (il gran rifiuto) of het grote 'neen' hoort in de hel: de grote neen-zeggers ontzeggen zich elk recht op het paradijs. Voor hen geen weg tot loutering en uiteindelijk het paradijs: zij zullen eeuwig blijven dolen in het inferno, zonder volgens Dante althans, kans op verlossing. Dat is nogal wat. Overigens had de ondertussen oud en moe geworden Kavafis een ietwat andere blik op het glorieuze, menselijk-heroïsche 'neen' gekregen. Getuige dit verbitterde gedicht dat de oorzaak, al dan niet terecht, buiten de dichter legt:

Zonder omzichtigheid, zonder medelijden, zonder schaamte
bouwden ze dikke en hoge muren om mij heen.

Nu zit ik hier en ben wanhopig. Ik kan nergens
anders aan denken: dit lot verteert mijn geest,

want veel dingen had ik buiten nog te doen.
Waarom heb ik niet opgelet toen ze de muren bouwden?

Maar ik hoorde nooit enig gerucht, lawaai van bouwers.
Onmerkbaar sloten ze mij van de wereld buiten af.


Maar wat is dat grote Ja? Misschien komen we daar dichterbij met een citaat van Dag Hammerskjöld (1905-1961), de mysticus die ook secretaris-generaal van de Verenigde Naties was tot zijn dood in een vliegtuigongeluk in Congo waar hij op vredesmissie was. Hij schrijft: 'Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ‘ja’, tegen iemand – of iets. Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven in onderwerping een doel heeft'. In zijn heel persoonlijke boek met mystieke dagboekfragmenten 'Merkstenen' waaraan hij zijn verdere leven werkte, getuigt hij van zijn eenzame, eigenzinnige weg zoals hij die laat echoën in de psalmen, bij Nietzsche, in het evangelie bij Meister Eckhart, Hermann Hesse enz. Niet dat dit grote 'ja' meteen een garantie voor romantisch geluk is. Hammerskjöld zegt trouwens heel treffend dat het een leven in onderwerping is en precies daarom doelgericht en zinvol. Nogmaals Hammerskjöld: 'De weg, je zult hem volgen. Het geluk, je zult het vergeten. De kelk, je zult hem ledigen”

Dit grote 'ja' blijkt uiteindelijk overal aanwezig, al krijgt het telkens een andere vertaling of inkleuring Het is een antwoord van vreugde die oneindig veel dieper gaat dan romantisch geluk, een levensbevestigend 'amen', een grenzeloos 'fiat' (‘dat het worde’). Dit ja verandert niet het leven, niet de uiterlijke historiek, niet de choreografie maar wel de kwaliteit. Waardoor water putten en hout hakken het allergrootste wonder wordt. De dichter Kavafis ontkent dat niet maar hij heeft er geen boodschap aan. En hij is niet de enige. Dante, nog steeds op tocht in de hel, kjkt zijn ogen uit wanneer hij het enorme aantal mensen ziet dat achter de banier van de grote Weigering, het alomvattende 'Neen' aan sjokt: hopeloos, tragisch. Dit laatste woord, tragisch, is op zijn plaats: tragisch betekent dat je schuldig bent aan waar je niet verantwoordelijk voor bent. Ik herinner me mijn jeugd in een kleine West-Vlaamse gemeente aan de Leie, in een tijd dat het katholicisme nog krachtig genoeg was om hardvochtig te kunnen zijn. Als ik met mijn ouders op 1 november de graven van mijn vroeg gestorven grootouders ging bezoeken, kijk ik elke keer weer mijn ogen uit naar de verwaarloosde graven in het perk ernaast. 'Bloemen noch kransen’, niets een afdruk van de hark van de gemeenwerker die alles netjes gemaakt had voor Allerheiligen. 'Dat was,' zo zei mijn moeder, 'ongewijde grond' waar de zelfmoordenaars begraven lagen, de mensen die zich nog liever verdeden (lees: zelfmood pleegden) dan Gods uitgestrekte hand te aanvaarden." Ze herhaalde uiteraard het oordeel van de pastoor maar ik kon aan haar ogen zien dat ze dit oordeel niet kon rijmen met het aanvoelen van haar hart. Maar zo lagen ze daar: de grote neenzeggers, van god en hun naasten verlaten, door de stroming van de Leie afgezet op de oever van een dorp in de winterse zon. Ik laat even dit hardvochtige oordeel - dat ik net zo min als mijn moeder kon delen of aanvaarden - voor wat het is. Maar bedenk wel het waarom deze veroordeling van de 'weigeraars',de neen-zeggers zo groot was, zij het ook groot in liefdeloosheid.

Nog zo'n onthutsend verhaal over het 'ja' als levenskwaliteit die ingaat op de uitnodiging van de hele werkelijkheid tegenover een neen dat zich terugtrekt in de gewelven van een expansief ego, steekt in de parabel van Jezus over de genodigden tot het feest (Matteüs 22, 1-14):

Jezus nam het woord en sprak opnieuw tot hen in gelijkenissen. Hij zeide: “Het Rijk der hemelen gelijkt op een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon. Hij stuurde zijn dienaars uit om allen te roepen die hij tot de bruiloft had uitgenodigd, maar zij wilden niet komen. Daarop zond hij andere dienaars met de opdracht: Zegt aan de genodigden: Zie ik heb mijn maaltijd klaar, mijn ossen en het gemeste vee zijn geslacht; alles staat gereed. Komt dus naar de bruiloft. Maar zonder er zich om te bekommeren, gingen zij weg, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken. De overigen grepen zijn dienaars vast, mishandelden en doodden hen. Nu ontstak de koning in toorn, stuurde zijn troepen en liet de moordenaars ombrengen en hun stad in brand steken. Toen sprak hij tot zijn dienaars: Het bruiloftsmaal staat klaar, maar de genodigden waren het niet waard.Gaat dus naar de drukke verkeerswegen en nodigt wie ge er maar vindt tot de bruiloft. Zijn dienaars gingen naar de wegen en brachten allen mee die zij er aantroffen, slechten zowel als goeden, en de bruiloftszaal liep vol met gasten. Toen de koning binnenkwam om de aanliggenden te bezoeken, merkte hij daar iemand op die niet voor een bruiloft gekleed was. En hij sprak tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier binnengekomen zonder bruiloftskleed? Maar de man bleef het antwoord schuldig. Toen sprak de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem buiten in de duisternis. Daar zal geween zijn en tandengeknars. Velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren.”

Niet meteen een zachtaardige parabel van een zoetelijk ingekleurde Jezus uit de kinderbijbel. De neen-zeggers uit de parabel hebben allemaal hun reden, de ene nog trivialer klinkend dan de andere, en ze zijn bereid daarvoor echt ver te gaan: tot het vermoorden van de boodschappers toe. De dichter Kavafis legitimeert hun keuze. Werden ze nog een tweede keer tot het feest van het leven uitgenodigd, dan zouden ze opnieuw weigeren en geen geween of tandengeknars dat hen daarvan zou weerhouden.

Zoveel is duidelijk: het 'neen' van de dichter is datgene wat hem tot een afgezonderd individu, een afgescheiden persoonlijkheid maakt 'los van god en zijn gebod'. Het neen lijkt het enige mogelijke: het maakt hem 'rijk van geest'. Of zoals een zenmeester het zei: 'Ik vraag me af waarom jullie zo graag verlicht zouden worden. Het is alleen maar vervelend, de wereld van het Ego is veel boeiender, afwisselender, uitdagender.' Het 'ja' daarentegen is het ja van de armen van geest die het Koninkrijk der hemelen zullen beërven. Het is het ja van de kinderen - van elke leeftijd tussen 0 en 100 - die het Koninkrijk der hemelen zullen binnengaan. Gedenk Mattheus 18, 1-6: 'En Jezus riep een kind bij zich, plaatste het in hun midden en zei: Ik garandeer jullie: wanneer jullie niet veranderen en worden zoals de kinderen, zullen jullie het rijk van de hemelen niet eens binnen komen.' Het is een kinderlijk 'ja' dat bij het opstaan 's morgens de wereld in zich toelaat. Het 'ja' waar het de dichter en bij uitstek elke religieuze weg om gaat, is een ja dat alles omvat, de hele werkelijkheid, dus ook haar verdrietelijkheden, ook de mensen die treuren, ook zij die vervolgd worden. Het ja omvat alles; het neen daarentegen sluit uit, resulteert in een steeds smallere basis. Het 'ja' van de grote weg, het 'ja' van geen voorkeuren, stroomt niet toevallig uit in het grenzeloze perspectief van de geloften van de bodhisattva:

Hoe talloos de levende wezens ook zijn, ik beloof ze alle te bevrijden.
Hoe onpeilbaar de oorzaak van lijden ook is, ik beloof die geheel te verwijderen.
Hoe talloos de poortloze poorten ook zijn, ik beloof ze binnen te gaan.
Hoe oneindig het pad van ontwaken ook is, ik ga daarvan de belichaming aan.


Deze geloften zijn menselijkerwijs onmogelijk: zij zijn een volmondig 'ja' zonder reserve en je kunt ze enkel blijmoedig aangaan vanuit een onvoorwaardelijk 'ja'. Aan elk van die absolute geloften gaat een even absoluut onvoorwaardelijk 'ja' vooraf; elke gelofte opent dit perspectief van een onvoorwaardelijk 'ja' dat geen begin en geen einde kent en dat alles en iedereen verlost. De Grote weg is niet moeilijk voor wie geen voorkeuren heeft. Maar in een artikel uit 2008 kunt u lezen hoe moeilijk dat uiteraard blijft.




Seijo en haar ziel zijn van elkaar gescheiden (Mumonkan, case 35)

Goso vroeg aan een monnik: 'Seijo en haar ziel zijn van elkaar gescheiden. Welke is de werkelijke gestalte?'

Mumons commentaar
Als je snapt welke de echte gestalte is, zul je begrijpen dat het komen uit de ene eierschaal en het binnengaan in een andere lijkt op een reiziger die zijn intrek neemt in een herberg. Als je het niet snapt, ren dan niet rond als een kip zonder kop. Als plotseling de ontbinding van aarde, water, vuur en lucht begint, zul je lijken op een krab die, in kokend water gegooid, met al haar poten wild om zich heen slaat. Zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb.

Mumons vers
Achter de wolken is dezelfde maan,
bergen en dalen zijn verschillend,
alles is gezegend. Duizendmaal gezegend.
Is dit er één? Zijn dit er twee?

Het commentaar

Het verhaal van Seijo gaat terug op een oude Chinese legende uit de T’ang periode. Zenmeester Goso is trouwens uit dezelfde periode: hij stierf in 1104. Er was eens een oude man Chokan en die had twee dochters. Toen zijn oudste stierf, had hij alleen nog zijn jongste, Seijo, een beeldschoon kind waar hij zielsveel van hield. Plagend zei hij wel eens dat ze even knap was als haar neef Ochu die een stevige knaap was en dat die twee een prachtig paar zouden vormen. Maar zoals dat wel eens gaat bij kinderen, ze werden later ook effectief verliefd op elkaar. En net dan zegt Chokan aan zijn dochter dat hij een ander heeft uitgezocht als echtgenoot voor haar. Dit breekt het hart van de jonge geliefden. Ochu verlaat de stad in een kleine boot. Hij was al een eind weg toen hij langs de oever een gestalte zag die hem wenkte. Tot zijn immense vreugde herkende hij Seijo die hem gevolgd was. Zij besloten naar een ver land te reizen en daar samen te gaan wonen.
Enige jaren later toen Seijo zelf al moeder van twee kinderen was, werd zij zich bewust van hoe diep ouderliefde wel gaat. Haar geweten begon te knagen voor de wijze waarop ze haar geliefde vader behandeld had. Ook haar man betreurde wat zij de oude man hadden aangedaan en ze besloten terug te keren naar huis en vergiffenis te vragen.
Toen ze weer in de ouderlijke stad waren aangekomen, bleef Seijo, naar de gebruikelijke Chinese wijze, met de twee kinderen in de boot zitten en haar man ging alvast vooruit naar Chokan. Ochu vroeg vergiffenis en vertelde wat er gebeurd was. De oude man luisterde vol ongeloof en vroeg stomverbaasd aan Ochu over wie hij het eigenlijk had. Ochu: 'Over je dochter Seijo'.
Waarop de oude man zei: 'Maar zij heeft het huis nooit verlaten. Kort nadat je wegging, werd ze ziek en ze is nog steeds bedlegerig. Sinds je wegging, heeft ze geen woord meer gezegd.'
'Dat moet een vergissing zijn,' antwoordde Ochu. 'Seijo volgde mij en we gingen samen naar een vreemd land. We trouwden en kregen twee kinderen. Ze verkeert in uitstekende gezondheid, ze wil je terugzien en je om vergiffenis vragen, omdat we weggegaan zijn en zonder je toestemming getrouwd. Als je me niet gelooft, kom dan naar de boot en kijk zelf.
De oude man aarzelde en daarom ging Ochu alleen op weg om Seijo te halen en te brengen naar het huis van haar vader. Intussen ging Chokan naar de slaapkamer om de zieke Seijo te vertellen wat er gebeurd was. Zonder een woord te zeggen, stond de zieke op en liep naar buiten, de aangekomen Seijo tegemoet. Zij glimlachte en beiden werden één.
Chokan zei tegen zijn dochter: 'Sinds Ochu weg was, was je stom en levenloos alsof je ziel je verlaten had.' En Seijo zei: 'Ik wist niet dat ik thuis ziek te bed lag. Toen ik hoorde dat Ochu weg wilde gaan, ben ik als in een droom zijn boot gevolgd.'


Zo gaat het verhaal waarin je, met een beetje verbeelding, echo's van andere verhalen kunt horen zoals de parabel van de Verloren Zoon, of het sprookje van Doornroosje of het sprookje van Rapunzel die hoog in een toren (het hoofd) woont tot ze door een flinke portie lichamelijkheid wordt gered. Maar ons gaat het uiteraard om Goso's vraag die hij naar aanleiding van dit leerverhaal stelt: 'Er zijn twee Seijo's? Welke is de ware?' Wie of wat is de echte Seijo? Wie ben jij, voorbij aan ziekte en gezondheid? Voorbij extatisch geluk of diepe depressie? Voorbij de sleur van een druk leven met twee kleine kinderen? Voorbij goede en kwade dagen? Voorbij de rollen die je met meer of minder succes speelt, als moeder, echtgenoot, vader, werknemer, …
De vraag is belangrijk want je antwoord kijkt de dood in het gezicht. En wee je gebeente, zegt de oude brompot Mumon, zonder antwoord sta je met de mond vol tanden en ben je niet beter af dan een kreeft die, door de kok in de pot met kokend water gegooid, nog even wild met al zijn poten tegen het deksel aan slaat.

Het belang van verhalen en van … de juiste vragen
Dit verhaal illustreert voor mij ook het belang van het vertellen van verhalen en van daar de juiste vragen bij te stellen. En dan heb ik het niet over de junkfood verhalen van Thuis of De Kampioenen maar om bijvoorbeeld de veelgelaagde sprookjes die wij als voedsel voor de ziel aan onze kinderen kunnen vertellen, sprookjes als inderdaad Doornroosje of Rapunzel.

Zo zijn er verhalen die elke keer weer ontroeren om hun magisch vermogen tot herinneren, tot het levend aanwezig stellen van waar het écht om gaat. Zo bijvoorbeeld het verhaal van de stichter van de joods-chassidische traditie, de Baal Shem Tov (1698-1760) en de onvruchtbare vrouwen . Telkens een vrouw wanhopig bij de Baal Shem Tov kwam omdat ze geen kinderen kon krijgen, nam hij haar mee naar een geheime plek in het bos en sprak over haar het geheime gebed uit. En zie, enige maanden later raakten die vrouwen in verwachting. Zijn opvolger Rabbi DovBer, de rabbi van Mezrich, geconfronteerd met dezelfde wanhopige vraag, antwoordde: 'Ik ken niet langer de geheime plek in het bos maar ik ken nog wel het gebed.' En weer geschiedde het wonder. En toen ook diens opvolger op zijn beurt dezelfde vraag, geboren uit diepe wanhoop, kreeg, zei hij: 'Ik ken niet de plek en ook het gebed ken ik niet maar ik ken nog wel het verhaal.' En alweer geschiedde het wonder.
Of neem de heilswens die elk jaar wordt uitgesproken op Pesach tegen het einde van de Seider die de vlucht van de joden uit de Egyptische slavernij gedenkt: 'Tot volgend jaar in Jeruzalem.' In deze ene heilswens zit een compleet verhaal van het herinneren, het opnieuw aanwezig stellen van een tragedie maar tegelijk ook de onvermoeibare wens die het herbouwde Jeruzalem hier en nu tot realiteit maakt. Maar er zijn uiteraard niet alleen de verhalen die verteld willen worden. En zijn ook de vragen die zich opdringen. En xde zenweg is hierom al speciaal doordat al verhalen in feite levensgrote vragen zijn.

Lafcadio Hearn (1850-1904), de Westerse Japankenner die die het folkloristische verhaal van Seijo als eerste optekende, stelde alleszins de foute vraag: stel dat Seijo een kleed droeg met een blauw lint en haar ziel droeg een kleed met een geel lint, welk lint droeg dan de eengeworden Seijo? Tja. Een domme vraag, al even dom als de vraag van de gescheiden man die zich, in het licht van de Opstanding der Doden en de hereniging der geliefden, afvraagt of hij nu met zijn eerste of zijn tweede vrouw verenigd zal worden. De Boeddha weigerde alvast in te gaan op onmogelijk te beantwoorden vragen als 'Is er leven na de dood?' maar wijdde zijn leven aan de vraag 'Is er leven vóór de dood en wat is dat leven dan?’

Neen, dan liever de vraag van Goso: wie is de échte Seijo en bij uitbreiding: wie is de echte Herman, de échte Fernanda, de échte Geert? Is het nijvere moeder/vader met de duizend rollen die zij/hij elke dag weer speelt - als echtgenoot, vader, man, werknemer, manager, vriend, … ? Is het zijn ziel die vaak uitgeteld, sprakeloos en verwaarloosd achter blijft. De ziel heeft immers geen woorden, zij leeft in beelden, zij ageert in stilte en en het verstand kan haar stiltes nooit zelfs bij benadering vertalen. Het is immers steevast een verhaal van voorgrond en achtergrond: de sprakeloze ziel op de achtergrond en het drukdoende ego op de voorgrond; de onuitsprekelijke Leegte als achtergrond bij ego en ziel die de voorgrond innemen; de Stilte als achtergrond bij de stilte die langzaam groeit in ons zitten. Het is met die dialectiek van voorgrond/achtergrond dat u dit verhaal maar ook het zitten in zazen moet 'lezen'.

In dit veelgelaagde verhaal kun je alvast drie niveaus onderkennen: het niveau van mindfulness, het psychotherapeutisch niveau en het fundamentele, tot niets te herleiden niveau waar het in zen (en bij uitbreiding in elke religie) om gaat.

Mindfulness
Het populaire Mindfulness heeft uiteraard zijn verdiensten maar het is een uiterst selectieve, gepopulariseerde lezing van zen. Haar diagnose is correct: het is een feit dat de mens en zijn ziel zich in een staat van voortdurende aliënatie, lees: vervreemding, bevinden. Hoe zelden zijn we waar we zijn. Het lijkt of er tussen ons en onze gedachten, onze planning, ons piekeren, … altijd al een paar uur verschil zit. Zijn we er echt? Zijn we echt aanwezig bij onze kinderen? Bij onze collega's? Bij onze geliefde? Zijn wij werkelijk aanwezig in het hier en nu, zijn we écht intiem met ons leven. Leven wij echt vanuit onze ziel? Want de ziel zelf gaat traag, zij hobbelt hopeloos achter de uiterlijke gebeurtenissen aan. Nemen wij de tijd, de stilte, de aandacht voor onze ziel? Staan wij toe dat zij ons inhaalt? Lees in het verhaal van Seijo de intieme glimlach van herkenning op het moment dat wij onze ziel weer tot ons nemen, het moment dat ziel en lichaam en geest uitzonderlijk één zijn. Die glimlach die beide Seijo's uitwisselen, is een glimlacht van nabijheid, van herkenning, van intimiteit en van, jawel, geluk. Die glimlach van Seijo 1 en Seijo 2 overbrugt moeiteloos de tien eeuwen die tussen ons en dit verhaal in liggen: het is een glimlach die geneest, de verenigt wat gescheiden was. Want het is inderdaad zoals een klassiek zenverhaal verzekert: 'Ziekte en gezondheid genezen elkaar. Er is niets ter wereld dat geen medicijn is.'

Maar deze 'mindfulness' is enkel de uiterlijke gestalte van onze zenoefening. Keer op keer keren wij terug naar ons kussen of ons bankje en, zittend op ons bankje, keren wij keer op keer terug naar onze adem, naar dat heel fysieke zitten met rechte rug, naar de koan waar wij mee werken. Keer op keer. Het doet denken aan de leuke sketch waar Wim 'Gilberke' Van Opbroeck bij zijn lessenreeks in het West-Vlaams over 'Rute 98' (lees: Windows 98) het gebruik van de backspace-toets uitlegt aan zijn computerklasje met een alsmaar herhaald: 'Keer ne keer were, keer ne keer were'. Dat is de essente van de oefening: keer op keer thuiskomen op ons zenkussen en bij uitbreiding in ons leven, keer op keer terugkomen in ons leven. Met een glimlach om het weinige dat wij in de hand hebben, met een glimlach om het vele dat wij niet meester zijn.

Zen is geen psychotherapie
Het tweede niveau is eerder psychotherapeutisch van aard. Hoeveel mensen zijn er niet die hun ziel verweesd achterlieten in bijvoorbeeld traumatische gebeurtenissen die hen zijn overkomen als kind, toen ze te jong waren om gewapend te zijn met cynisme, toen ze nog teveel verwachten om hopeloos te kunnen zijn. Hoeveel mensen zijn er niet die blijven vragen aan hun allang gestorven vader of moeder: zie mij graag, vind mij de moeite waard, zie mij aan, ken mij, (h)erken mij. Mensen van wie het leven zo in stukken en brokken is gevallen dat alleen nog God de heelheid van deze gebroken mens kan zien. Maar is dat niet het verhaal van elk van ons? De dichteres Neeltje Maria Min smeekt het bijna: noem me bij mijn naam:

Mijn moeder is mijn naam vergeten.
Mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?

Noem mij, bevestig mijn bestaan,
Laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.


Zoveel bitterder nog klinkt het bij de dichter Philip Larkin (1922-1985) in die bittere, hopeloze Aubade, uitgesproken in een donkere nacht zonder uitzicht, een donkere nacht van de ziel die geen ruimte meer laat voor zelfbedrog of goedkope troost. Doet deze wanhoop van de dichter niet denken aan Mumons waarschuwing dat als we de vraag van leven en dood niet opgelost krijgen, we zullen zijn als de kreeft, door de kok in een pan met kokend water gegooid, die met al zijn poten woest tekeer gaat tegen het deksel::

(…)
Vruchteloze vragen - toch speelt de vrees
om dood te gaan en dood te wezen
opnieuw, vervult me met ontzetting.

Heel je verstand staat stil. Niet uit wroeging
om dingen niet gedaan, om liefde niet gegeven,
tijd niet benut, ook niet uit spijt omdat
één leven er zo lang over kan doen om uit
een fout begin verlost te raken, of zelfs dat niet,
maar om totale leegte voor altijd,
de zekere vernietiging voor eeuwig waarnaar
wij toegaan. Niet meer hier zijn.
Nergens meer zijn.
Niets is erger, niets méér waar.

Dit bang zijn heeft een speciale staat.
Geen truc helpt. Godsdienst placht het te proberen,
dat grote, mottige, muzikale brokaat,
gemaakt om net te doen alsof wij nooit kreperen,
en schone schijn die zegt
Geen rationeel wezen
kan iets vrezen dat het niet voelt, niet wetend
dat dit is wat wij vrezen: niets zien, niets horen,
niet voelen, proeven, ruiken, niets te denken,
niets te beminnen of te schenken,
de narcose waar niemand meer uit zal komen. (…)


(vertaling: J. Eijkelboom)

Maar Goso blijft ons en Larkin onvermoeibaar aansporen. Wie is de échte Seijo? Wat je zegt en ziet, is waar maar heb je alles gezien? Wat je ziet, is voorgrond maar wat is de achtergrond? Welke gestalte van hoop en eeuwig leven tilt ons over de dood heen, dwars tegen Larkins beschrijving in van de religie als 'that vast moth-eaten musical brocade created to pretend we never die’.

Zen is geen psychotherapie omdat deze wanhopige vraag niet psychologisch is maar existentieel en zowel de vraag als haar eventuele antwoord ons buiten enig welbevinden uittillen naar de centrale vraag: wie ben ik, wat mag ik hopen? Mumon draait er niet omheen: als wij van eierschaal naar eierschaal verhuizen, dan is dat alsof wij elke avond onze intrek nemen in een andere herberg. Wellicht heeft Mumon het hier over reïncarnatie, over het eindeloze herboren worden in eindeloos veel andere vormen … Al die levens die al even veel op elkaar lijken als de herbergen die wij betrekken op onze rondreis door het leven. Ik heb persoonlijk niets met de idee van reïncarnatie maar ik denk bij dit beeld vooral aan de vele rollen die wij elke dag weer spelen. Vandaag zweer je eeuwige liefde en morgen ben je gescheiden. Vandaag speel je paardje met je dochter op je knie en morgen leid je haar naar het altaar. Vandaag leef je volop en morgen verbleek je bij de onheilsspellende diagnose die de dokter je geeft. Maar het hoeft niet eens zo dramatisch: gisteren was er een leuk feestje en je amuseerde je te pletter en vandaag sta je op met een boze bui en een humeur om op te schieten. Wie is de echte? ‘Eens op een dag droomde ik, Zhuang Zi, dat ik een vlinder was, een vlinder die fladderend rondvloog, tevreden met zichzelf, en zich niet bewust dat hij mij was. Plotseling werd ik wakker en begon ik me er rekenschap van te geven dat ik nog altijd Zhuang Zi was. Nu is het de vraag of ik Zhuang Zi ben die droomde dat hij een vlinder was, ofwel een vlinder die droomde dat hij mij was’. Van hotel naar hotel: overal dezelfde soort ongeïnspireerde soort prenten, dezelfde ontvangst van slecht geacteerde gastvrijheid, bedden en hoofdkussen die de ene keer al gerieflijker zijn dan de andere …

Een andere vertaling die ik raadpleegde, had het niet over eierschaal maar over husk, een zaaddoosje dus dat leven transporteert maar eindigt als kaf. Het beeld is mooi en doet denken aan de oproep van Jezus: ‘“Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen: maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort” (Joh. 12, 24). Deze oproep lijkt het te hebben over de dood, maar net als bij Mumon gaat het om het leven, om hier en nu, om het verliezen van zichzelf met als als ‘doel’ zichzelf te gewinnen.

De religieuze grond van zen
En dat brengt ons meteen op het derde niveau in dit verhaal: na mindfulness en psychotherapie komen we op de centrale inzet van de zenoefening zoals die compromisloos geformuleerd werd door de Japanse zenmeester Dogen (1200-1253): De Boeddha-weg bestuderen is het zelf bestuderen. Het zelf bestuderen is het zelf vergeten. Het zelf vergeten is verlicht worden door de tienduizend dharma's [de hele werkelijkheid, gm]. Verlicht worden door de tienduizend dharma's is het verwijderen van de afgescheidenheid tussen zichzelf en anderen. Van deze verlichting blijft geen spoor en zij gaat door in alle eeuwigheid'.

Er is niet alleen de afgescheidenheid van Seijo en haar ziel; er is ook en vooral de afgescheidenheid van Seijo en de anderen en de tienduizend dingen. De ware Seijo is de Seijo van intimiteit, van de hele werkelijkheid die zich uitstort in haar. 'Niet ik leef maar Christus leeft in mij,' (Galaten, 2, 20) zo zegt Paulus het na zijn bekering Laten we hem ernstig nemen als hij zeven verderop vervolgt: ‘Kinderen, zolang Christus geen gestalte in u krijgt, doorsta ik telkens weer barensweeën om u.’

Seijo's ware gezicht is het gezicht van die fundamentele openheid; die totale ontvankelijkheid, die onherleidbare intimiteit en helderheid:

In de lente kersenbloesems
In de zomer het lied van de koekoek
In de winter de bevroren sneeuw:
Hoe puur en helder zijn de seizoenen!


Zo ziet Dogen het maar vanuit eenzelfde diepe realisatie kan ook onze verhalenverteller Mumon, in de regel zijn droge en sarcastische zelve, zijn jubel niet onderdrukken. En dat leidt tot een prachtig gedicht:

Achter de wolken is dezelfde maan,
bergen en dalen zijn verschillend,
alles is gezegend. Duizendmaal gezegend.
Is dit er één? Zijn dit er twee?


De maan (achtergrond) is er altijd, tussen, achter het altijd wisselende spel van de wolken (voorgrond) heen. Tussen al onze wisselende rollen heen, op de achtergrond van ons ziek zijn en gezond zijn, op de achtergrond van onze permanente afgescheidenheid, speelt, danst, zingt de maan van het inzicht. Bergen en dalen zijn verschillend maar hoeveel intimiteit openbaart zelfs deze afgescheidenheid: de berg is de vader van de vallei, de vallei is de moeder van de berg. De vallei laat de berg geboren worden die, volwassen geworden, hoog boven haar uit torent maar zij kijkt op vol trots naar haar zoon. Zonder valleien, geen bergen. Zonder bergen, geen valleien. En dan dat prachtige 'alles is gezegend, alles is gezegend.' Mijn handen zijn te klein om al mijn zegeningen te tellen. Er is niets wat aan die zegening ontsnapt, zelfs niet de scabreuze zaken die de zentraditie met hoorbaar genoegen tentoonspreidt: een shitstick om je kont af te vegen, de open liggende beerput van Hakuin … Overal schijnt het licht; er is geen plek waar het zich kan verbergen. Wij verliezen ons in de voorgrond, letterlijjk, maar de zenoefening smeekt ons om te kijken naar de achtergrond: genade om niets gegeven, diepste genade. Dat is zo fundamenteel dat ik alleen kan eindigen met andermaal een citaat van een dichter. Bij zijn In memoriam voor de Ierse dichter W.B. Yeats zegt W.H. Auden het als volgt:

With the farming of a verse
Make a vineyard of the curse,
Sing of human unsuccess
In a rapture of distress;
In the deserts of the heart
Let the healing fountain start,
In the prison of his days
Teach the free man how to praise.

Verander met het telen van een vers
de vloek in een wijngaard
Bezing het menselijke falen
in een vervoering van smart;
Laat, in de woestijnen van het hart,
de louterende fontein stromen
Leer, in de gevangenis van zijn dagen,
de vrije mens een lofzang te zingen.


Vaarwel Seijo. Jonge vrouw Sei, wie was je écht? Wie is de échte Herman, de échte Fernanda, de échte Geert …

Met bijzondere dank aan de sangha in de Priorij van Bethanië te Brugge waar deze teisho gehouden werd op 11 maart 2018